dichter, denker, kunstenaar

Medusa en haar lichaam

2006, Francine Claassen, performance
2006, Francine Claassen, performance.

 
Lezing bij opening van de tentoonstelling ‘Als je niet meer zulke dingen doet wil ik vrienden …’ met werk van Francine Claassen in DeFKa-Assen
 
© 2006, Adrie Krijgsman, Assen NL.
 
 
Wat beweegt een kunstenaar om zijn, of háár lichaam als kunstobject te gaan gebruiken, of in ieder geval als belangrijk onderdeel een kunstuiting binnen te voeren?
 
Ik wil in deze inleidende lezing een paar aspecten aanstippen over hoe je vanuit een filosofisch/antropologisch perspectief naar het werk van Francine Claassen kunt kijken. Ik pretendeer beslist geen volledigheid, en heb mij laten leiden door één video en enkele foto’s – sec door haar werk dus, zonder gebruikmaking van achtergrondinformatie over het werk, of over de kunstenares.
 

Het gebruik maken van je eigen lichaam als kunstobject lijkt voor de hand te liggen. Je bent niet, of minder afhankelijk van anderen, je bent zelf het dichtst bij en je weet meestal beter dan een ander wat je zelf wilt. Lekker makkelijk zou je in eerste instantie zeggen, maar als je het werk ziet is het verre van dat.
 
Ooit is het gebruik maken van het eigen lichaam als kunstobject vermoedelijk begonnen met het beschilderen van het lichaam. Van het woord kunst zal geen sprake geweest zijn en het werd vermoedelijk gedaan met de intentie om enerzijds aan te lokken, anderzijds juist af te schrikken. Kort door de bocht: liefde en oorlog! Niet letterlijk, maar meer als aantrekking en afstoting.
Via Narcissus die in de waterspiegel keek (maar voor zover ik weet nog geen zelfportret maakte) is het, nadat de echte spiegel zijn intrede had gedaan, verder geëvolueerd via de zelfportretten van schilders en de tableaux vivants. Hoewel bij die laatste niet zozeer het eigen lichaam centraal stond, maar het tafereel als zodanig.
 
De performance-art, zoals we die nu kennen, en waarin ik het werk van Francine Claassen onderbreng, is ruwweg een halve eeuw oud. De wortels ervan liggen in de New Yorkse happenings uit het eind van de jaren vijftig, toen kunstenaars theatrale manifestaties rond hun werk creëerden uit behoefte aan een meer rechtstreeks contact met het publiek.
In de jaren zestig werd de performancekunst vooral gekenmerkt door het gebruik van het lichaam als ‘sculptuurelement’ in werk dat gedurende een bepaalde tijd voor publiek plaats vond. Later verplaatsten de kunstenaars, onder invloed van de popmuziek en de stand-up comedy de performance van de galerie naar het theater. Vandaag de dag zijn daar de uitgaansgelegenheden, de discotheken en de festivals bijgekomen, waar menig performing artist zijn kunst te gelde maakt.
De performances van onder meer de Dada-dichters, zult u opmerken, heb ik hier overgeslagen, omdat die naar mijn mening meer met voordrachtskunst te maken hebben dan met performancekunst, en in die zin meer thuishoren in de lijn der rederijkers dan in de beeldende kunst.
 
De performancekunst, zoals ik die net schetste, om rechtstreeks contact met het publiek tot stand te brengen, en soms ook het publiek daarin een actieve rol te geven, is bij Francine Claassen echter weer verdwenen, althans bij haar werk hier in DeFKa. De performances, waarvan hier de registraties te zien zijn, zijn in beginsel natuurlijk wel voor publiek uit te voeren, maar zijn toch vooral atelierperformances, studioperformances, of waar dan ook uitgevoerd, zònder publiek, en dus ook zonder rechtstreeks contact daarmee, zonder directe interactie.
Toch blijf ik het performancekunst vinden en geen fotografische- of video-zelfportretten, ook al is het wel degelijk zelfregistratie, self-exposure.
Is het dan, weliswaar op een kuise manier, vergelijkbaar met een hedendaags fenomeen als webcam-porno?
Losgezien van kunst of geen kunst en het beoogde financiële resultaat, komen bij beide de zwoegerige, zelfafmattende lichaamsbewegingen voor. Francine Claassen hoeft haar publiek niet in de ogen te kijken, integendeel, wij moeten naar haar kijken, naar haar bewegingen, in een context die zijzelf heeft gecreëerd. Ook is er sprake van een overeenkomstig exhibitionistisch karakter, zonder meteen dat exhibitionisme aan de gangbare ziekelijke betekenis te willen koppelen.
De video waarop ik deze lezing heb gebaseerd begint weliswaar met een zekere tederheid, intimiteit zelfs, maar eindigt toch redelijk gewelddadig. Meer zelfkwelling, meer het lichaam afbeulen eigenlijk dan dat het seksueel getint wordt, maar toch, het ‘liefde en oorlog’ en misschien zelfs de ‘liefde voor de oorlog’ en de ‘oorlog in de liefde’, zie ik hier binnen één project wel degelijk terug.
Wij, de beschaafde mens om het zo maar te noemen, mogen dan intimiteit en tederheid aan de botte lust van het lichaam hebben toegevoegd, de combinatie van seks en geweld, van liefde en oorlog, is daarmee in films, in strips en duistere kelderclubjes nog altijd een succesvolle combinatie. Dit blijkt ook uit seksueel wetenschappelijk onderzoek. En dan niet uitsluitend, maar wel voornamelijk, voor mannen. Trekken we het breder door de natuur in, dan hoeven we maar aan zwarte weduwes te denken, bidsprinkhanen (daar zijn het dus wel de vrouwen) of het overbekende beeld van de halfverdrinkende eend tijdens de paring.
 
Je eigen lichaam gebruiken als object, als materiaal voor een kunstwerk betekent ook dat je afstand moet kunnen nemen van dat ‘eigen’ lichaam. Je moet het kunnen ‘objectiveren.’ Ik wil hier niet op de Cartesiaanse dualiteit, de scheiding van lichaam en geest ingaan, hoewel het straks in historisch verband nog wel terugkomt. Ten eerste verwerp ik die scheiding – ik ‘ben’ mijzelf als één, compleet en complex geheel – en ten tweede is daar al zoveel over herkauwd dat ik er “helaas” weinig interessants meer aan toe kan voegen.
Interessanter is het feit dat de mens zichzelf en zijn lichamelijkheid bewust kan ervaren. En in taalvorm, alsook in beeldvorm kan objectiveren – hoe vertekend dat ‘geobjectiveerde zelfbeeld’ natuurlijk ook kan zijn.
Dit ervaren in ‘objectvorm’ wordt door o.a. de filosoof Helmuth Plessner wel als excentrisch bestaan gekarakteriseerd. De mens heeft een dialectische relatie tot zijn lichaam, een relatie van innerlijke tegenstellingen; de mens ‘heeft’ een lichaam en ‘is’ een lichaam. Enerzijds kan de mens zich van zijn lichaam distantiëren, anderzijds is hij er onverbrekelijk mee verbonden. Plessner noemt dit, zoals ik al aangaf, de excentrische positie van de mens, de buiten het ‘zelf’ als middelpunt gelegen positie: De mens leeft vanuit zichzelf als centrum, maar kan ook buiten dit centrum gaan staan, als bewustzijn.
Voor een inleidende lezing gaar het hier te ver om er diep over uit te wijden, maar het lijkt interessant om ook het ‘en-soi’ en het ‘pour-soi’ van Sartre hierbij te betrekken, het stoffelijke en het bewustzijn.
 
De lichamelijkheid in het werk van Francine Claassen is evident aanwezig. De bewustheid van die lichamelijkheid wordt ons niet direct uitgelegd, maar het is overduidelijk dat zij die bewustheid zelf intensief in de performances heeft ervaren, en er ook in geslaagd is die ervaring aan ons, aan een publiek over te brengen.
 
De ervaring van lichamelijkheid gaat gepaard met, kan zelfs niet lòs gezien worden van een bepaalde houding tegenover de ‘waardering’ van het lichaam.
In de joods-christelijke opvatting werd – en wordt – het lichaam vaak gezien als oorsprong van het kwaad of de zonde. De zorg voor de ziel heeft hierin dan ook de hoogste prioriteit – In deze opvatting zou je het werk van Francine Claassen als een vorm van zelfkastijding kunnen zien.
Bij Kant werd het lichaam louter een instrument voor het persoonlijk leven met de zedelijke verplichting het goed te verzorgen ten behoeve van dat persoonlijke leven.
Iets dergelijks vinden we bij Aristoteles, die lichaam en geest niet beschouwde als componenten die in staat van oorlog met elkaar zijn, maar stelde zich voor dat er een complementaire relatie bestaat tussen beide, waarbij de staat van de ziel, of geest, afhankelijk is van de staat van het lichaam. Hij stelde dat ‘de zorg voor het lichaam prioriteit moet hebben boven de zorg voor de ziel.’
Vooral bij Nietzsche kwam de expliciete verheerlijking van het lichaam, van de lichamelijkheid, van het ‘göttliche Leib.’ Hij zag het lichaam dan ook als veel belangrijker dan de traditioneel-religieuze ziel of geest.
 
Ik denk dat de waardering voor het lichaam, voor lichamelijkheid, net als veel zaken aan modieuze stromingen onderhevig is. Op dit moment is het belang van het lichaam, de ‘sociale waarde’, en afgeleid ook de economische waarde van het lichaam, bijzonder hoog. We hoeven daarbij maar te kijken naar alle ‘verbouwingen’ en de enorme sommen die aan gezondheidszorg en allerlei andere lichaamsverbeterende en -instandhoudingsproducten worden uitgegeven.
Soms krijg je zelfs de indruk dat het belang van het lichamelijke omgekeerd evenredig is aan het belang van de geest. En dan de geest natuurlijk in niet-Cartesiaanse zin, maar meer als hoogwaardige hersenactiviteit, als kennis en kunde.
 
Het Cartesiaanse model, de geest in de machine, is ook in de biologische en fysiologische wetenschappen als dualistisch model inmiddels grotendeels losgelaten. Wat blijft is het machinale model, het lichaam als zelfregulerend systeem, waarin organen, vooral het zenuwstelsel en de hersenen als belangrijke deelsystemen zijn ingebouwd.
Dit machinale, deze machinale lichamelijkheid zie ik terug in het werk van Francine Claassen. En misschien is daarmee mijn eerder gemaakte vergelijking met webcam-porno dan weer niet zo ver van de waarheid. In de vrijwillige, of misschien wel biochemische, hormoongestuurde aanloop naar het afmatten van het ‘machinale’ lichaam, de prestatie, de ‘performance!’ èn het uiteindelijke ‘geweld’, zie ik in elk geval een analoog proces.
Wij (die anderen uiteraard) vinden het blijkbaar ook prettig om naar deze lichamelijke afmattingen te kijken. Of dat nu porno is, sportwedstrijden zijn, een live-uitzending van het oorlogsfront, of in dit geval de registratie van een performance. Op de een of andere manier boeit dat afmatten ons.
 
Natuurlijk moest ik bij het zien van de video ook denken aan de uitdrukking ‘het er aan de haren bijslepen.’
Sleept Francine Claassen de wereld – in haar werk gesymboliseerd als matrassen, lampenkappen, kleden – er aan de haren bij?
Een moeizaam, pijnlijk contact met de wereld houden, jezelf met die wereld letterlijk vervlechten. Ik kan me daar van alles bij voorstellen, maar blijf zitten met de vraag: Waarom dan weer van je afschudden? Of slaat dat ergens terug op het ‘en-soi’ en ‘pour-soi’ van Sartre, het stoffelijke en het bewustzijn èn het feit dat die twee nooit naar tevredenheid te verenigen zijn, dus weer die ‘liefde en oorlog’, en de mens die daardoor als een ‘dieu-manqué’ door het leven moet, als een gemankeerde, als een incomplete god.
 
Ik heb deze inleidende lezing de titel ‘Medusa en haar lichaam’ meegegeven. Medusa, het meisje met het mooie haar die de wraak van Athena opriep. Athena veranderde Medusa’s haren in een nest vol slangen en iedereen die haar nog aankeek zou verstenen.
Bij deze presentatie hoeven we dat niet letterlijk te nemen, maar wie weet roepen we bij het bekijken van de video’s de wraak van Athena over ons af.
Overigens hoop ik dat het Francine Claassen beter vergaat dan Medusa.
 
Ik zou zeggen: kijk en ervaar zelf. En versteent u? Weet dan dat stenen in Drenthe zeer worden gewaardeerd.
 

Assen, maart 2006
© Adrie Krijgsman

jQuery Tlačítko na začiatok by William from Wpromotions.eu