dichter, denker, kunstenaar

Europees herfstlandschap


EUROPEES HERFSTLANDSCHAP

Herrezen herfst op het noordelijk halfrond.
In heldere ochtend lekt het oog al rijkelijk licht
in de lucht. Splinters uit sobere droomnacht
van donker geboomte gestoken, steken de leden
en bleekt een fantoom uit ongure duisternis op
tot herkenbare vorm. Een blik op de klok
leidt tot strekken van benen. Met pisdrang
verlaat ik geradbraakt het bed, waarin god
noch gebod ooit de toon voor gedrag heeft gezet.

Omstreden bederf en rotting op glibberig
erf heeft het alledaags leven ontwricht.

Na mistige ochtend valt zonlicht nu laag
en verblindend over het zompige grasland,
schildert een glinsterend parelveld los
uit het kwijnende groen. Impressionistisch
het kleurenpalet aan verwoesting onttrokken.

Gevleugelde Eos snijdt korst van de dag af,
plenst een handvol ijskoud water op wazige
doolaard en leidt hem terug in een opgesmukt,
schappelijk ethos, binnen de gangbare normen
en waarden weer ietwat aanvaardbaar, geschikt
om belofte verzorgd onder ogen te komen

Blozend op zuur riekend braaksel
drijft uit de luidsprekers zachte pianomuziek
in de kamer. Hamer en snaren bedenk ik,
een klankkast vol doden. Steeds idioter.

Een droge korst brood, een lik boter.
Morsend met koffie, en méér nog geliefde,
bokkend verdwenen in uitgewoond kloffie,
dronken de donkere maanloze nacht in,
met flets nog de mythische sporen
van Juno’s melk in fluweelzwarte lucht
achter bittere prikkeldraadgrenzen.

Broos door open deur een stap in de stille,
grillige wereld, vrijwillig ontworteld,
verzonken in sfeervolle, vluchtige zelfzucht.
Leegte lonkend in volte, echtheid bedongen
op slinkende waarheidsconcepten, spinnend
in blinde natuur.

In dorrend bladerdek strekt op dit vroege uur
een ekster zijn vleugels, kwettert een montere
merel Messiaens ontwaken van de vogels mee,
in objectieve vertolking. Puike natuurmuziek.
Liefde zonder geklieder beschaduwd een morsige
drager. Door klankkleur uitgedaagd sluimert,
onder verweerde verflaag nog zuiver pigment
in de harten van menopauzerende vrouwen,
die trouw nog de mooie beloftes herkauwen.

Hangmatwebben bedekken de haag.
Fijne druppels die gestaag verdampen,
tonen hoon aan de mythische goden, lichte kramp
in de poot van Arachne zet netwerk op scherp.

Het visualiseren van geschilderde problemen,
zou je wensen – vader van eigen gedachten,
immers, – geen extremen, geen afgevallen fruit,
geen einde, geen begin, geen ander wonder
dan dat zich hier voltrekt in een verwondering,
binnenin; een verzilverde chaos, een cynisch
meerstemmig brallen ten voeten uit.
Het schuifelend verlangen van mensen,
complexe getallen, zelfvervuilend langs de ruit.
Ze spreken over de toekomst en de toekomst
van hun kinderen, over een veilig bestaan.

Als willoos subject van het kennen, verloren
in het aanschouwde object, sust niksigheid
mijn geweten. De blik op het verzaakte zelf
gericht, raakt mijn teleologische interpretatie
van particulier genot verstrikt in het publieke,
prijs ik de plicht van de verlichte massa’s
zich aaneen te sluiten tot kudde, die dartel
naar hedendaags beschavingsveld scharrelt.

In de diffusie van het humane verbeest ik,
en nader ten slotte het treinstation, waar eerder
geen trein reed. Val naakt op mijn buik weer
terug in het bed. Roodkonige blootloopster
lebbert met voetzolen heuvelland af. Kust
op kolom van wervels mijn spraakgebrek weg
en raakt in mystieke extase.

Loopvoet mist grip op de billen en stort
haar warme romp in veerkrachtige armen.
Zonsondergang bleekt, op vergeeld celluloid
opgetogenheid weg. Het concept van de route,
door neofascistische grenzen versperd,
wordt een platte abstractie van paden
uit voorgaande jaren.

*

In onvolmaakt leven een kale kamer,
de wanden kakkerig bruin gesausd.
Twee simpele instellingsbedden zijn spleet-
loos tegen elkaar geschoven, twijfelend.
Ik rol er langdurig de vunzige slaapzakken uit.

Een jonge vrouw wordt licht gekleed, vanuit
haar eigen omarmende armen op het bed gelegd,
en praat doordacht over een hoopvol plan.
Twee tweedehands gekken, waarvan de één zijn
vinger voortstuurt over haar buik. Zij legt
mijn hand terug waar hij behoort en oppert
om een wijntje te gaan drinken, in het tuinhuis
bij de feestende artiesten, en een hapje te eten
om honger te stillen. Het vriest. Kiezels op het
tuinpad kraken een levensgeluid in de harde,
dode materie. We stappen er blind middenin.

Keer op keer schenk ik de rode wijn in.
En telkens breekt een beeldhouwer het glas.
Uiteindelijk drinken wij via een omweg,
en nemen volle glazen mee terug naar de rustige
rand van het bed, waar de toon wordt gezet,
eendrachtig in tweedracht, schatplichtig aan
beschavingsrituelen van het voorgeslacht.

Zij poetst in een badkamer haar tanden.
Ik poets in een badkamer mijn tanden.
Wij wassen de handen.

Een dikke zwarte huisspin op de tegelvloer
vlucht weg; bijt snel daarna zijn poten af.

© 2015, Adrie Krijgsman


Geplaatst

in

,

Reacties

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

* Copy This Password *

* Type Or Paste Password Here *

jQuery Tlačítko na začiatok by William from Wpromotions.eu