met breed gebaar
voor haar op knokige knieën
een riedel plezierige woorden
een algemeen aanvaarde
mentholsmaak in de mond
aangevoerd uit ambtelijk verbond klinkt orde
valt op de welkomstmat een dwangbevel
groen gras
frisse bips
dat kost wat
ik bel je nog wel
als een bat out of hell de kwaadaardige knauw
in nauwelijks te traceren
Kafkaiaans recept voor kersentaart
na beslagprocedure
de fotograaf
schiet oogverblindend een foto
witte raaf
krast in de nacht
het geweten verbleekt
terwijl een gast met harde stem
de Bacchus-boodschap preekt
rode ogen
van deur tot deur
pizzakoerier scheurt handboek voor het leven open
fooi versus prent
vent straattaal uit
beloofde taart wordt snel mentale pap
stroperig vloeibaar
getogen Drent is gewend op de krenten te letten
tijd voor een biertje
na zwoegende avond
zwerven de kroegpoedels weg
de wind trekt het laatste blad van de bomen
de tong als kadaver
in klevende mond
bejaarde loopt langs het grasveld
laat aangebonden hond hoog van de toren plassen
tot hij zich afwendt
hier trok Lodewijk Napoleon zijn flinterdunne hemd uit
en kwam erin te staan
met grootse bouwkundige plannen
volgens geruchten classicistisch
overspelig uitgekleed
naakt
glijdt op het Koopmansplein
de laatste gedachte achter mij weg
zingen meiden ‘lekker chillen
met je mooie pingpongbillen!’
bij de Vaart steekt de Chinese draak
een laatste maal zijn kop op
voor hij wordt afgehakt
en afgevoerd ter duurzame ontbinding
terwijl hij door de dichter
nog eenmaal wordt verwoord
de drakenmythe ontkracht
de nacht
die later tussen lichtpulserende zuilen
opgelicht en violetter wordt
de dageraad uit de werken van Munch
van slechts de helderste sterren voorzien
in klotsend water spiegelend ten doel
tot op de oever
een vrijwel borstloos meisje zwijgend
gloeiend als een kooltje vuur
in al haar onschuld een esthetisch teken geeft
de vraag wie haar moeder moet bellen
wie neemt de benen
of snuift de geur van versgebakken brood
volgende morgen
regendag opent gordijnen
het mokkend meisje kijkt naar de eenden
parend in het dofgeslagen water
snaterend
het zal wel
kliko’s langs de straatkant
lijden om verliezen pijn
wij zitten kotsend van taal
tot één van de onzen
vraagt wie er thee wil
© 2012, Adrie Krijgsman
Laat een reactie achter